OVER DE GRENZEN – JACQUES MOURAD EN DE LIEFDE IN SYRIË

Dankrede van Navid Kermani bij het in ontvangst nemen van de Friedenspreis des Deutschen Buchhandels 2015, op 18 oktober. Plaats van handeling: Paulskirche Frankfurt
(Navid Kermani is een Duitse moslim, zoon van Iraanse immigranten. yhs)
(de tekst is vertaald door Yosé Höhne Spartborth redactie)

navid Navid Kermani

Op de dag dat mij het bericht bereikte van de Vredesprijs van de Duitse Boekwinkels, op diezelfde dag werd in Syrië Jacques Mourad ontvoerd. Twee gewapende mannen betraden het klooster Mar Elian aan de rand van de kleine stad Qaryatein en wensten Pater Jacques te spreken. Ze zullen hem in zijn armzalige kantoor gevonden hebben dat tegelijk zijn woonkamer en slaapkamer is, pakten hem vast en namen hem mee. Op 21 mei 2015 werd Jacques Mourad een gijzelaar van de zogenaamde ‚Islamitische Staat’ (hier verder DAESH- yhs).

Ik leerde Pater Jacques kennen in de herfst van 2012, toen ik voor een reportage door het door oorlogsgeweld geteisterde Syrië reisde. Hij zorgde voor de katholieke gemeenschap van Qaryatein en was lid van de Orde van Mar Musa (het klooster; de orde heet „Al Kahlil. yhs) , die begin jaren Tachtig in een vervallen vroegchristelijk klooster werd gesticht. Het is een bijzondere gemeenschap, mogelijk enig in haar soort, want ze heeft zich gewijd aan de ontmoeting met de islam en liefde tot de moslims. Even gewetensvol als de monniken en zusters de geboden en rituelen van hun eigen katholieke kerk naleven, wijden ze zich aan de islam en nemen tot en met de ramadan deel aan de moslimtradities. Dat klinkt krankzinnig, belachelijk: christenen die volgens eigen zeggen verliefd zijn op de islam. En toch was deze christelijk-islamitische liefde tot voor kort de werkelijkheid in Syrië en is dat in de harten van veel Syriërs nog steeds. Met de arbeid van hun handen, de goedheid van hun harten en de gebeden uit hun diepste binnenste hebben de monniken en zusters van Mar Musa een oord gecreëerd, dat mij utopisch aandoet en voor mij zelf niets minder dan de toekomstige verzoening van de eindtijd veronderstelt- zij zouden niet zeggen erop anticipeert, maar wel alvast vermoedt. Dit dan in een stenen klooster uit de zevende eeuw midden in de overweldigende eenzaamheid van het Syrische woestijngebergte, dat door christenen uit de hele wereld wordt bezocht, waar echter nog talrijker dagelijks dozijnen, honderden Arabische moslims aanklopten, om hun christelijke zusters en broeders te ontmoeten, met hen te praten, te zingen, te zwijgen en ook, om in een hoek van de kerk zonder beeltenissen volgens hun eigen riten te bidden.

Toen ik Pater Jacques bezocht in 2012, was de stichter van de gemeenschap, de Italiaanse Jezuïet Paolo Dall’Oglio kort ervoor het land uit gezet. Pater Paolo had te luid de regering van Assad gekritiseerd, die de roep van het Syrische volk om vrijheid en democratie die negen maanden lang vreedzaam was gebleven, beantwoordde met arrestaties en folter, met knuppels en assault riffles (geweren) en uiteindelijk ook met ongelooflijke moordpartijen en zelfs gifgas totdat het land tenslotte in een burgeroorlog ten onder ging. Maar Pater Paolo had zich ook tegen de leiders van de Syrische kerken gekeerd, die zwegen bij het geweld van de regering. Vergeefs had hij in Europa om steun gevraagd voor de Syrische Democratische Beweging, vergeefs de Verenigde Naties gevraagd om een vliegverbod in te stellen of minstens waarnemers te sturen. Vergeefs had hij gewaarschuwd voor een oorlog van de religies, als de seculiere en gematigde groepen in de steek gelaten werden en vanuit het buitenland enkel de „Jihadis’ steun kregen. Vergeefs had hij gepoogd onze muur van apathie te doorbeken. Zomer 2013 keerde de stichter van de gemeenschap nog eenmaal heimelijk terug naar Mar Musa om zich in te zetten voor enkele moslimvrienden die in handen van DAESH waren gevallen, en werd zelf door enkele DAESH-mensen ontvoerd. Sinds 28 juli 2013 ontbreekt van Pater Paolo Dall’Oglio elk spoor.

Pater Jacques, die nu alleen de verantwoordelijkheid had voor het klooster Mar Elian, is volgens hemzelf een heel andere persoonlijkheid, geen begenadigd spreker, niet charismatisch, geen temperamentvolle Italiaan, maar als zo veel Syriërs die ik leerde kennen een trotse, bedachtzame, uiterst hoffelijke man, groot, breed gezicht, kort nog zwart haar. Natuurlijk leerde ik hem niet goed kennen, ik nam deel aan de Mis, die als in alle Oosterse kerken een prachtig ritmisch zingen is, en ik kon waarnemen hoe hij zich bij het aansluitende middagmaal met alle gelovigen en plaatselijke waardigheidsbekleders aandachtig onderhield. Toen alle gasten weg waren, nam hij mij voor een half uur mee naar zijn kleine kamer en trok voor het interview een stoel bij het smalle bed waar hij zelf op ging zitten.

Niet alleen zijn woorden verbaasden me – hoe hij de regering zonder vrees kritiseerde, hoe open hij ook sprak over de verharding in de eigen christelijke gemeente. Nog sterker herinner ik me zijn verschijnen: ik nam hem waar als een stille, zeer gewetensvolle spreker, een in zich gekeerde ascetische dienaar Gods, die nu echter met de verantwoordelijkheid voor de in nood geraakte christenen in Qaryatein en de leiding van de kloostergemeenschap die God hem had gegeven, ook deze publieke opgave met al zijn kracht uitoefende. Hij sprak zacht en o zo langzaam, de ogen doorgaans gesloten, alsof hij bewust de polsslag wilde vertragen en het interview gebruiken als adempauze tussen twee vermoeiende verplichtingen. Tegelijk sprak hij met veel overleg, in persklare zinnen, en wat hij zei was zo loepzuiver en politiek scherp, dat ik telkens weer vroeg of het niet te gevaarlijk zou zijn om hem letterlijk te citeren. Dan opende hij de warme donkere ogen en knikte vermoeid, ja, dat kon ik allemaal schrijven, anders zou hij het niet gezegd hebben: de wereld moet ervaren wat in Syrië gebeurt.

Deze vermoeidheid, dat was ook een sterke en misschien wel mijn sterkste indruk van Pater Jacques – het was de vermoeidheid van een mens die verder is dan enkel het inzicht, maar al geaccepteerd heeft dat uitrusten misschien pas in een volgend leven mogelijk zal zijn; de vermoeidheid van een arts of een brandweermens ook, die zijn krachten verdeelt als de nood het roer neemt. En arts en brandweerman was Pater Jacques in deze oorlog toch ook, niet enkel voor de zielen van de doodsbange mensen, ook voor de lichamen van de behoeftigen die hij in zijn kerk bescherming bood, eten, kleding, onderkomen en aandacht, ongeacht van welke religie. Vele honderden, als het er niet duizenden zijn heeft de gemeenschap tot het laatste moment in haar klooster onderdak gegeven, de meesten van hen moslims. En niet enkel dat – het lukte Pater Jacques om tenminste in Qaryatein de vrede, ook de godsdienstvrede te handhaven. In belangrijke mate is het aan hem, Pater Jacques, te danken dat de verschillende groepen en milities, ook die verbinding hadden met de regering, andere met de oppositie, samen besloten alle zware wapens te verbannen uit de stad. En hem, de kerkkritische priester, lukte het, om bijna al de mensen van zijn christelijke gemeenschap te bewegen om te blijven. „Wij christenen behoren bij dit land, ook al horen de fundamentalisten bij ons en in het westen dat niet graag”, zei Pater Jacque me: „De Arabische cultuur is onze cultuur.”

Hij is bitter over veel uitlatingen van westerse politici om bewust Arabische christenen op te nemen. Hetzelfde westen dat niets gaf om die miljoenen Syriërs, die dwars door alle religies heen vreedzaam voor democratie en mensenrechten demonstreerden, hetzelfde westen, dat Irak te gronde richtte en Assad zijn gifgas leverde, hetzelfde westen, dat met Saoedi-Arabië verbonden is en daarmee met de hoofdsponsor van IS – ditzelfde westen is nu bezorgd om de Arabische christenen? Daar moet hij om lachen, zegt Pater Jacques zonder een spier te vertrekken. En met gesloten ogen gaat hij voort: „Deze politici bevorderen met hun onverantwoorde uitlatingen precies dat soort confessionalisme, dat ons christenen bedreigt.”

Steeds groter werd de verantwoordelijkheid die Pater Jacques als altijd zonder klagen droeg. De buitenlandse leden van de gemeenschap moesten Syrië verlaten en vonden een veilig heenkomen in Noord Irak. Alleen de zeven Syrische monniken en zusters bleven en verdeelden zich over de twee kloosters Mar Musa en en Mar Elian. Steeds verschoven de fronten, zodat Qaryatein dan in handen van de staat was, dan weer in handen van de oppositie. Toen echter drong DAESH steeds verder door in het Syrische kerngebied. „De dreiging van IS, deze sekte van terroristen die een verschrikkelijk beeld van de islam neerzetten, heeft onze omgeving bereikt”, schreef Pater Jacques enkele dagen voor zijn ontvoering aan zijn Franse vriendin. En verder: „Het is moeilijk om te besluiten wat we zullen doen. Moeten we onze huizen verlaten? Dat valt niet mee. Om in te zien dat we verlaten zijn, is verschrikkelijk – bovendien verlaten door de christelijke wereld, die heeft besloten om op afstand te blijven, om voor haarzelf het gevaar af te wenden. Wij betekenen niets voor hen.”

Alleen al in deze weinige regels, zeker een haastig geschreven mail, vallen twee formuleringen op die karakteristiek zijn voor Pater Jacques en tegelijk een graadmeter voor elke vorm van Intellectualisme. In de eerst zin staat: „De bedreiging door IS, deze sekte van terroristen die een verschrikkelijk beeld van de islam neerzetten.” De andere zin, over de christelijke wereld: „We betekenen niets voor hen.” Hij verdedigt de vreemde gemeenschap en kritiseert de eigen gemeenschap. Toen de groep die zich beroept op de islam en beweert de wet van de Koran uit te voeren hem en zijn gemeenschap onmiddellijk bedreigde, enkele dagen voor zijn eigen ontvoering, legde Pater Jacques er nog de nadruk op dat deze terroristen het ware gezicht van de islam misvormen. Ik zou elke moslim tegenspreken die ten aanzien van DAESH niets beters invalt dan de mantra dat geweld niets met de islam te doen heeft. Maar een christen, een christelijke priester die erop rekenen moet door andersgelovigen verdreven, vernederd, weggesleept of gedood te worden, zo iemand die dan nog volhoudt om deze andere gelovigen te rechtvaardigen – zo’n dienaar Gods toont een grootheid die ik verder enkel ken uit het leven van de heiligen.

Iemand als ik kan de islam niet op deze wijze verdedigen. Ik mag dat niet. De liefde voor het eigene – zowel voor de eigen cultuur als het eigen land en de eigen persoon – laat zich zien in de zelfkritiek. De liefde voor de ander – een andere persoon, een andere cultuur en zelfs voor een andere religie – kan veel enthousiaster, zonder terughouding zijn. Natuurlijk, de liefde voor de ander veronderstelt de liefde voor zichzelf. Maar verliefd, zoals dat Pater Paolo en Pater Jacques zijn in de islam, verliefd zijn kun je alleen op de ander. De liefde tot zichzelf echter vergt aarzelen
en twijfelen, vragen aan zichzelf om niet het gevaar te lopen in narcisme, eigenwaan, zelfgenoegzaamheid te vervallen. In hoge mate geldt dat tegenwoordig voor de islam! Wie als moslim niet met de islam steggelt, niet eraan twijfelt, de islam niet kritiseert, die houdt niet van de islam.

Het zijn niet enkel de slechte berichten en de nog verschrikkelijker beelden uit Syrië en Irak, waar de Koran nog bij elke ‚Schweinetat’ (gruweldaad yhs) omhoog gehouden wordt en bij elke onthoofding „Allah akbar” wordt geroepen. Ook in zo veel andere, als het niet alle landen van de moslimwereld zijn, legitimeren de staatsautoriteiten, staatsinstellingen, aan de staat gelieerde instituties, theologische scholen of opstandige groepen zich met de islam, als ze het eigen volk onderdrukken, vrouwen achterstellen, andersdenkenden, andersgelovigen en anderslevenden vervolgen, verdrijven, doden. Met beroep op de islam worden in Afghanistan vrouwen gestenigd, in Pakistan hele schoolklassen vermoord, in Nigeria honderden meisjes tot slavin gemaakt, in Libië christenen onthoofd, in Bangladesh Blogger (? yhs) doodgeschoten, in Somalië bommen op marktpleinen tot ontploffing gebracht, in Mali Sufis en musici vermoord, in Saoudi-Arabië critici van de regering gekruisigd, in Iran de belangrijkste werken van de huidige literatuur verboden, in Bahrein sjiieten onderdrukt, in Jemen soennieten en sjiieten tegen elkaar opgezet.

Zeker wijst de overgrote meerderheid van de moslims terreur, geweld en onderdrukking af. Dat is niet enkel een mantra, ik heb het op mijn reizen precies zo beleefd: mensen voor wie vrijheid geen vanzelfsprekendheid is, missen pas werkelijk haar waarde. Alle massale opstanden van de laatste jaren in de moslimwereld waren opstanden omwille van democratie en mensenrechten. Niet enkel de hoewel doorgaans mislukte pogingen tot een revolutie in bijna alle Arabische landen, ook de protestbewegingen in Turkije, in Iran, in Pakistan en niet te vergeten de opstand bij de laatste presidentsverkiezingen in Indonesië waren dat. En precies zo laten de vluchtelingenstromen zien wáár de moslims op een beter leven hopen dan in hun vaderland: in ieder geval niet in de religieuze dictaturen. Ook de berichten die ons uit Mosul of Raqqa zelf bereiken, spreken niet van enthousiasme, maar van paniek en vertwijfeling bij de bevolking. Alle toonaangevende theologische autoriteiten van de islamitische wereld hebben de claim van DAESH verworpen om namens de islam te spreken, en tot in detail uitgewerkt in welke mate deze praktijken de ideologie van de Koran en de grondbeginselen van de islamitische theologie tegenspreken. En laten we niet vergeten dat het allereerst, vóór in het front, moslims zijn, die tegen DAESH strijden: Koerden, Sjiieten, ook Soennitische stammen en de soldaten van het Iraakse leger.

Dat alles moeten we zeggen, om niet de bedrieglijke voorstelling over te nemen, die zowel islamisten als critici van de islam roepen: dat de islam een oorlog voert tegen het westen. Eerder nog is de islam in oorlog met zichzelf, waarmee ik wi zeggen: de wereld van de islam wordt door een interne strijd uiteengerukt en de uitwerkingen beginnen op de omvang van de politieke en ethnische geografische aardverschuivingen te lijken uit de Eerste Wereldoorlog. De Duitse auteur Stephan Zweig keek in de jaren Twintig vol treurnis en weemoed terug op de ‚wereld van gisteren’ (Europa vóór WO I – yhs). Zo min als die wereld na de Eerste Wereldoorlog nog bestond, net zo min zal dat Midden Oosten straks nog bestaan waar ik als kind in de zomervakantie in Isfahan van leerde houden en als journalist in het klooster Mar Musa die wereld zag in weliswaar bedreigde vorm, nooit een „wereld in heelheid” maar wel als springlevende werkelijkheid – dat multi-ethnische, multireligieuze en multiculturele Midden Oosten dat ik bestudeerde via zijn grootse literaire getuigenissen uit de Middeleeuwen en leerde liefhebben in de lange perioden die ik verbleef in Cairo en Beiroet – het zal niet meer bestaan.

Wat is er toch gebeurd? DAESH is niet pas van nu en is ook niet ontstaan door de burgeroorlogen in Irak en Syrië. Hun methoden mogen dan op afkeuring stuiten, hun ideologie is die van het Wahhabisme, dat tegenwoordig tot in de uithoeken van de islamitische wereld doorwerkt en in de vorm van Salafisme juist ook voor jongeren in Europa attractief geworden is. Indien we weten, dat de schoolboeken en leerplannen van DAESH voor 95 % identiek zijn met de schoolboeken en leerplannen van Saoudi-Arabië, dan weten we ook, dat de wereld niet enkel in Irak en Syrië strikt wordt ingedeeld naar wat verboden is en geoorloofd- en de mensheid in gelovigen en ongelovigen. Gesponsord door de miljarden via de olie, heeft zich gedurende tientallen jaren een denken verspreid via moskeeën, boeken, televisie, dat zonder uitzondering alle andersgelovigen tot ketters verklaart, uitscheldt, terroriseert, verachtelijk vindt en beledigt. Indien men andere mensen systematisch, dag aan dag, openlijk kleineert, is het alleen maar logisch – hoe goed kennen we dat uit onze eigen Duitse geschiedenis – dat men uiteindelijk ook hun leven waardeloos verklaart. Dat een dergelijk religieus fascisme zelfs maar te denken was, dat DAESH zo veel strijders en nog meer sympathisanten zou vinden dat ze hele landen konden platlopen en miljoenen steden nagenoeg zonder strijd konden innemen, dat is niet het begin, maar het voorlopig eindpunt van een lange neergang, een neergang ook en juist van het religieuze denken.

In 1988 begon ik een studie Oriëntalist, mijn thema’s waren Koran en poëzie. Ik geloof dat ieder die dit vak in zijn klassieke vormgeving studeert, het punt bereikt waarop hij het verleden en het heden niet meer bij elkaar kan krijgen. En hij wordt hopeloos, hopeloos sentimenteel. Natuurlijk was het verleden niet enkel vreedzaam en kleurrijk. Maar als filoloog had ik vooral te doen met de werken van mystici, filosofen, retorici en theologen. En ik, nee: wij studenten konden en kunnen ons slechts verbazen over de originaliteit, de geestelijke breedte, de esthetische kracht en humane grootheid die ons tegemoet komt in de spiritualiteit van Ibn Arabis, de poëzie van Rumis, de geschiedschrijving van Ibn Khalduns, de poëtische theologie van Abdulqaher al-Dschurdschanis, de filosofie van Averroes, de reisbeschrijvingen van Ibn Battutas en zelfs in de vertellingen van Duizend-en-een nacht – die wereldlijk zijn, jawel, wereldlijk en erotisch en overigens ook feministisch en die tegelijk op elke bladzijde doordrongen zijn van de geest en de verzen van de Koran. Dat waren geen krantenberichten, nee, de sociale werkelijkheid van deze hoogstaande cultuur zag er als elke werkelijkheid grauwer en gewelddadiger uit. En toch vertellen deze getuigen ons wat er eens aan denken mogelijk en zelf vanzelfsprekend was binnen de islam. Niets, absoluut niets is binnen de religieuze cultuur van de moderne islam terug te vinden dat ook maar bij benadering daarmee vergelijkbaar zou zijn, een dergelijke fascinatie zou teweeg brengen. Niets wat van een diepte zou zijn als die werken waarop ik stootte in mijn studie. En dan heb ik het nog helemaal niet over de islamitische architectuur, de islamitische kunst, de islamitische muziekwetenschap – het is er allemaal niet meer.

Ik wil u het verlies aan creativiteit en vrijheid laten zien aan de hand van mijn eigen vakgebied. Ooit was het denkbaar en vanzelfsprekend, dat de Koran een poëtische tekst is, die enkel te begrijpen is met de middelen en methoden van de poetology (?yhs) precies zoals een gedicht. Het was denkbaar en vanzelfsprekend dat een theoloog tevens een literatuurwetenschapper was en kenner van poëzie, in veel gevallen ook zelf een dichter. In het huidige tijdsbestek werd mijn eigen leraar, Nasr Hamid Abu Zaid in Cairo van ketterij beschuldigd, hem werd de leerstoel ontnomen en hij werd gedwongen te scheiden, omdat hij de Koranwetenschap als een literatuurwetenschap opvatte. Dat betekent, een toegang tot de Koran die vanzelfsprekend was en die voor Nasr Abu Zaid de belangrijkste geleerden van de klassieke islamitische theologie kon bemiddelen, wordt tegenwoordig niet eens meer erkend als denk-baar. Een dergelijke toegang tot de Koran, hoewel dat de traditionele is, wordt vervolgd en bestraft en verketterd. Bovendien is de Koran een tekst die niet enkel rijmt, maar in verontrustende, meerduidige, geheimzinnige beelden spreekt. Het is ook geen boek, maar een reciteer-tekst, de partituur van een gezang, die zijn Arabische toehoorders door zijn ritmiek, klankcompositie en melodie ontroert. De islamitische theologie hield niet alleen maar rekening met de esthetische eigenaardigheden van de Koran, ze heeft de schoonheid van de taal officieel tot het wonder van de islam verklaard. Wat er echter gebeurt als men de taalstructuur van een tekst miskent, haar niet eens meer adequaat begrijpt of er zelfs maar kennis van neemt, dat kunnen wij tegenwoordig in de hele islamitische wereld waarnemen. De Koran verwordt tot een orakel, dat je met een zoekmachine kunt bevragen voor een of ander steekwoord. Het taalgeweld van de Koran wordt tot politiek dynamiet.

Vaak lezen we, dat de islam door het vuur van de Verlichting gelouterd moet worden of dat de Moderniteit zich moet doorzetten tegen de traditie. Dat is echter toch wel wat te eenvoudig gedacht, aangezien het verleden van de islam zo veel meer verlicht was en de traditionele schrifturen soms moderner aandoen dan de actuele theologische discussie. Zij hebben in de boeken en monumenten iets gezien dat wij, die vaak genoeg op brutale wijze met de tegenwoordige islam worden geconfronteerd, niet meer zo makkelijk waarnemen. Wellicht is het probleem van de islam minder de traditie als wel de bijna al volledige breuk met deze traditie, het verlies van cultureel geheugen, zijn geheugenverlies aangaande de beschaving.

Alle volkeren van het Midden Oosten hebben door het kolonialisme en door dictaturen van niet-religieuze leiders, een brutale, van boven opgelegde moderniteit beleefd. De hoofddoek, om het aan een voorbeeld te illustreren, de hoofddoek hebben de Iraanse vrouwen niet langzaamaan afgelegd – soldaten zwermden op bevel van de Sja in 1936 uit in de straten om het hen met geweld van het hoofd te rukken. Anders dan in Europa, waar de moderniteit ondanks alle tegenslagen en misdaden toch kon worden beleefd als een emancipatieproces en zich voltrok via tientallen en honderden jaren, werd ze in het Midden Oosten wezenlijk tot een ervaring van geweld. De moderniteit werd niet met vrijheid maar met uitbuiting en despotisme geassocieerd. Stelt u zich eens een Italiaanse president voor, die met de auto de Sint Pieter binnenrijdt, met zijn vuile laarzen op het altaar springt en de Paus met een zweep in het gezicht slaat – dan heeft u ongeveer een beeld ervan wat het betekende dat Reza Sha in 1928 met zijn rijlaarzen door het heiligdom van Ghom marcheerde en op verzoek van de imam, om als elke gelovige zijn schoenen uit te doen, de imam met de zweep in het gezicht sloeg. En u zou vergelijkbare gebeurtenissen en sleutelmomenten kunnen vinden in veel andere landen van het Midden Oosten, momenten die niet langzaam wegvoerden van het verleden maar dit verleden vernietigden en probeerden uit het geheugen te wissen.

We hadden mogen aannemen, dat ten minste de religieuze fundamentalisten die na het mislukken van het nationalisme overal in de islamitische wereld meer invloed kregen, de eigen cultuur op waarde zouden schatten. Ze deden echter het tegendeel: met het verlangen om terug te keren tot een zogenaamd oerbegin, hebben ze de traditie niet enkel verwaarloosd, maar gedecideerd bestreden. Wij verwonderen ons enkel over de beeldenstorm van DAESH, omdat we niet meekregen dat in Saoudi-Arabië er bijna helemaal geen oude bouwwerken meer staan. In Mekka hebben de Wahabieten de graven en moskeeën van de naaste verwanten van de profeet, ja zelfs het geboortehuis van de profeet vernield. De historische moskee van de profeet in Medina werd vervangen door een gigantische nieuwbouw, en waar tot voor kort nog het huis stond waarin Mohammed met zijn vrouw Khadija woonde, staat nu een openbaar toilet.

Naast de Koran hield ik me tijdens mijn studie voornamelijk bezig met de islamitische mystiek, het Sufisme. Mystiek, dat klinkt naar iets marginaals, naar esoterie, naar een soort ondergrondse cultuur. Niets zou met betrekking tot de islam foutiever kunnen zijn. Tot in de 20ste eeuw was het Sufisme bijna overal in de islamitische wereld de basis van de volksvroomheid. In de Aziatische islam is ze dat tot op heden. Tegelijk was de islamitische hoogcultuur, met name de vertelkunst, de beeldende kunst en de architectuur doordrongen van de geest van de mystiek. Als de meest vertrouwde vorm van religiositeit vormde het Sufisme het ethische en esthetische tegenwicht voor de orthodoxie van de rechtsgeleerden. Het Sufisme doortrok de islamitische samenlevingen met waarden, vertellingen en klanken die niet afgeleid hadden kunnen worden uit een pure lettervroomheid. Het Sufisme deed dit door de God van Barmhartigheid te benadrukken die het achter elke letter van de Koran herkende; door de schoonheid in de religie te zoeken; de waarheid ook in andere geloofsvormen te erkennen en door uitdrukkelijk van de christenen het gebod van de liefde tot de vijand over te nemen. Het Sufisme als de geleefde islam stelde de wettische islam niet buiten werking, maar vulde hem aan, maakte hem zachter in het leven van alledag, ambivalenter, doorlaatbaar, toleranter en door de muziek, de dans, de poëzie vooral ook zinnelijker.

Daarvan is nauwelijks iets overeind gebleven. Waar de islamisten ook voet aan grond zetten, te beginnen al in de 19de eeuw in het huidige Saoudi-Arabië tot uiteindelijk in Mali, maakten ze als eerste een einde aan de Sufi-feesten, verboden de mystieke geschriften, vernielden de graven van de heiligen, sneden de lange haren van de Sufi-leiders af of doodden hen zelfs. Maar niet alleen de islamisten deden dat. Ook voor de hervormers en de religieuze liberalen van de 19de en 20ste eeuw golden de tradities en zeden van de volksislam als achterlijk en verouderd. Niet zij zijn het die de werken van de Sufis serieus genomen hebben, maar dat waren westerse geleerden, oriëntalisten als de draagster van de vredesprijs 1995, Annemarie Schimmel, die de manuscripten uitgaf en zo voor vernietiging bewaard heeft. En tot op heden houden zich nog steeds heel weinig moslimgeleerden bezig met de rijkdom die in hun traditie ligt. De vernielde, verwaarloosde, vermolmde oude binnensteden met hun tot ruinen geworden gedenktekens overal in de islamitische wereld geven een even tastbaar beeld van de neergang van de islamitische geest als het grootste Winkelcentrum ter wereld dat in Mekka direct naast de Kaaba werd gebouwd. Dat moet je je voorstellen, je kunt het op foto’s ook zien: het eigenlijke heiligdom van de islam, dit zo eenvoudige en prachtige bouwwerk waarin de profeet zelf heeft gebeden, wordt letterlijk door Gucci en Apple overschaduwd. Misschien hadden we minder naar de islam van onze grootvaders en meer naar de islam van onze grootmoeders moeten luisteren.

Zeker, in sommige landen is men ermee begonnen om huizen en moskeeën te restaureren, maar wel moesten eerst westerse kunsthistorici en verwesterde moslims zoals ik komen die de waarde van de traditie onderkenden. En betreurenswaardig, we kwamen een eeuw te laat, toen de gebouwen al vervallen, de bouwtechnieken vergeten en de boeken uit het geheugen gewist waren. En altijd geloven we maar dat we tijd hebben om de zaken grondig te bestuderen. Intussen voel ik me als lezer al bijna als een archeoloog in oorlogsgebied, die haastig en zeker niet altijd doordacht de relikwieën verzamelt, zodat komende generaties ze in ieder geval nog in een museum kunnen bekijken. Weliswaar komen er nog steeds uitstekende werken voort uit islamitische landen, zoals zichtbaar wordt op biënnales, filmfestivals en ook deze Buchmesse. Maar met de islam heeft deze cultuur nauwelijks nog van doen. Er bestaat geen islamitische cultuur meer, althans geen betekenisvolle. Wat ons nu om de oren vliegt en boven de hoofden hangt zijn de ruïnes van een geweldige geestelijke implosie.

Is er hoop? Tot de laatste snik is er hoop, leert Pater Paolo ons, de stichter van de gemeenschap te Mar Musa. Hoop is het centrale thema van zijn geschriften. De dag na de ontvoering van zijn leerling en vervanger stroomden de moslims van Qaryatein ongevraagd de kerk binnen en baden voor hun Pater Jacques. Dat moet ook ons hoop geven, dat de liefde over de grenzen van de religies, ethnische groepen en culturen heen reikt. De schok, die de berichten en beelden van DAESH hebben bewerkt, is geweldig en heeft ook tegenkrachten losgemaakt. Eindelijk wordt er ook binnen de islamitische orthodoxie verzet opgebouwd tegen het geweld in naam van de religie. En al sinds enkele jaren kunnen we zien, hoe zich een nieuw religieus denken ontwikkelt, misschien minder in de Arabische kernlanden van de islam, maar meer aan haar periferie in Azië, Zuidelijk Afrika, Iran, Turkije en niet te vergeten de moslims in het westen. Ook Europa heeft zichzelf na de Twee Wereldoorlogen opnieuw uitgevonden. En misschien moet ik op deze plek ook vertellen, hoe vaak ik bij mijn reizen aangesproken wordt op Europa – dit met het oog op de wijze waarop onze huidige samenleving de laatste jaren lichtzinnigheid, met minachting, door openlijke verachting niet enkel met politici, maar met het hele project van Eenwording omspringt, het politiek gesproken waardevolste dat dit continent ooit heeft voortgebracht. Over dit project word ik aangesproken: als model, bijna als utopie. Wie vergeten is waarom Europa nodig is, moet in de uitgemergelde, uitgeputte, angstige gezichten van de vluchtelingen kijken, die alles hebben achtergelaten, alles opgegeven, hun leven geriskeerd voor de belofte die Europa nog steeds is.

Dat brengt me terug tot de tweede formulering van Pater Jacques die ik opmerkelijk vond, tot zijn zin over de christelijke wereld: „Wij betekenen niets voor hen.” Als moslim is het niet aan mij de christenen in de wereld te verwijten dat ze zich zelfs niets gelegen laten liggen aan hun geloofsgenoten, als ze dan al niets voelen voor het Iraakse of Syrische volk. En toch is het dat wat ook ik vaak denk, als ik de desinteresse waarneem in onze openbaarheid in relatie tot de catastrofes in dat Oosten die al aan de eindtijd doen denken, en die we ons met prikkeldraadversperringen, oorlogsschepen, vijandbeelden en geestelijke blindheid van het lijf proberen te houden. Slechts drie vlieguren van Frankfurt verwijderd worden hele bevolkingsgroepen uitgemoord of verdreven, meisjes tot slavin gemaakt, veel van de belangrijkste cultuurplekken van de mensheid in de lucht gejaagd, gaan culturen verloren en met de culturen ook een oeroude veelheid aan ethnische, religieuze en taalkundige verscheidenheid, die zich anders dan in Europa nog tot in de 21ste eeuw enigszins wist te handhaven – maar wij hernemen ons pas en staan pas op als een van de bommen uit deze oorlog ons zelf raakt zoals op 7 en 8 januari in Parijs, of als de mensen die voor de oorlog vluchten bij ons aan de deur kloppen.

Het is goed dat onze samenlevingen, in tegenstelling tot 11 september 2001, tegenover de terreur onze vrijheid hebben benadrukt. Het stemt gelukkig om te zien hoeveel mensen in Europa en met name ook in Duitsland zich inzetten voor de vluchtelingen. Maar dit protest en deze solidariteit, te vaak blijven ze onpolitiek. We voeren geen breed maatschappelijk debat over de oorzaken van de terreur en de vluchtbeweging en over de vraag in welke mate mogelijk onze politici zelfs de catastrofe stimuleren die zich bij onze grenzen afspeelt. We vragen niet, waarom onze nauwste partner in het Midden Oosten uitgerekend Saoudi-Arabië is. We leren niet uit onze fouten als we voor iemand als generaal Sissi de rode loper uitrollen. Of we leren de foute les, als we uit de desastreuze oorlogen in Irak of Libië de conclusie trekken ook bij volkerenmoord beter afzijdig te blijven. Niets viel ons in om de moord te verhinderen die het Syrische regiem sinds vier jaar uitoefent tegenover het eigen volk. En precies zo hebben we ons neergelegd bij het bestaan van een nieuw, religieus fascisme, dat een gebied zo groot als Groot-Brittannië beheerst en van de grens van Iran tot bijna aan de Middellandse zee reikt. Niet dat er eenvoudige antwoorden zijn op vragen als hoe een miljoenenstad als Mosul te bevrijden – maar de vraag wordt niet eens serieus gesteld. Een organisatie als DAESH met naar boven afgerond 30.000 strijders is voor de wereldgemeenschap niet onoverwinnelijk – dat mag eenvoudig niet. „Vandaag zijn ze bij ons”, zei de katholieke bisschop van Mosul, Yohanna Petros Mucho toen hij de westerse machten om hulp vroeg om DAESH uit Irak te verdrijven. „Vandaag zijn ze bij ons. Morgen zullen ze bij jullie zijn.”

Ik wil me er geen voorstelling van maken wat er nog moet gebeuren totdat we de bisschop van Mosul gelijk geven. Want het behoort tot de propagandistische logica van DAESH, dat hij met zijn beelden naar een steeds hogere graad van terreur rijkt om tot ons bewustzijn door te dringen. Toen we ons niet meer opwonden over enkele christelijke gijzelaars die de rozenkrans bidden voordat ze worden onthoofd, begon DAESH ermee, hele groepen christenen te onthoofden. Toen we de onthoofdingen niet meer toelieten op onze beeldschermen, verbrandde DAESH de schilderijen uit het Nationaal Museum te Mosul. Toen we gewend raakten aan verwoeste standbeelden, begon DAESH om hele stadsruïnes als Nimrod en Ninive plat te walsen. Toen we geen aandacht meer gaven aan de verdrijving van de Jazeedees, werden we kort wakker geschud door de massale verkrachtingen. Toen we dachten dat het schrikwekkende zich beperkte tot Syrië en Irak, bereikten ons de snuffvideos uit Libië en Egypte. Toen we gewend waren aan de onthoofdingen en kruisigingen, werden de offers eerst onthoofd en toen gekruisigd, zoals laatst in Libië. Palmira wordt niet ineens, maar veeleer bouwwerk na bouwwerk tot ontploffing gebracht in een afstand van weken, om telkens opnieuw nieuws te produceren. Het zal niet ophouden. DAESH zal de horror zo lang opvoeren, totdat wij in ons Europees dagelijkse leven zien, horen en voelen dat de horror niet vanzelf zal stoppen. Parijs was slechts het begin, en Lyon zal niet de laatste onthoofding blijven. En hoe langer we wachten, des te minder mogelijkheden blijven er over. Anders gezegd, het is al veel te laat.

Mag iemand die de Vredesprijs kreeg oproepen tot oorlog? Ik roep niet op tot oorlog. Ik wil er slechts op wijzen, dat er een oorlog gaande is – en dat ook wij, als naaste buren, ons daartoe moeten verhouden, misschien militair, ja, maar vooral op diplomatiek niveau en als civiele samenleving veel besluitvaardiger dan tot nu toe. Want deze oorlog kan niet meer alleen in Syrië en Irak worden beëindigd. Hij kan enkel worden beëindigd door de machten die achter de strijdende legers en milities staan, Iran, Turkije, de Golfstaten, Rusland en ook het westen. En pas als onze samenlevingen de waanzin niet langer accepteren, zullen ook de regeringen in beweging komen. Waarschijnlijk zullen we fouten maken bij wat we nu ook gaan doen. Maar de grootste fout begaan we, als we ook verder niets of zo weinig doen tegen de massamoord voor onze Europese huisdeur, die door DAESH en door het Assad-regiem.

„Ik kom zojuist terug uit Aleppo”, ging Pater Jacques verder in zijn email die hij enkele dagen voor zijn ontvoering op 21 mei schreef, „deze stad die trots slaapt aan de rivier, in het centrum van het Midden Oosten. Ze is nu als een vrouw die door kanker is opgevreten. Iedereen vlucht uit Aleppo, vooral de arme christenen. Deze massamoorden treffen echter niet enkel de christenen, maar het hele Syrische volk. Het is moeilijk om naar onze opdracht te leven, vooral in deze dagen, nu Pater Paolo verdwenen is, de leraar en grondlegger van de dialoog in deze eenentwintigste eeuw. In deze dagen leven we de dialoog als een collectief lijden in gemeenschap. We zijn treurig in deze onrechtvaardige wereld die een deel van de verantwoordelijkheid draagt voor de offers van deze oorlog, deze wereld van de dollar en de euro, die alleen maar naar haar eigen volken, haar eigen welvaart, haar eigen veiligheid kijkt, terwijl de rest van de wereld sterft door honger en ziekte en oorlog. Hoe rechtvaardigen die volken deze hun regeringen, die de massamoorden zouden kunnen stoppen, maar het niet doen, niets doen. Ik ben niet bang voor mijn geloof, maar voor de wereld. De vraag die wij ons stellen is de volgende: hebben wij het recht te leven of niet? Het antwoord is er, want deze oorlog is een duidelijk antwoord, zo helder als het zonlicht. Dus is de ware dialoog, die we vandaag moeten voeren, de dialoog van de barmhartigheid. Moed, mijn lief, ik ben bij je, en omarm je. Jacques.”

Twee maanden na de ontvoering van Pater Jacques, op 28 juli 2015, nam DAESH de kleine stad Qaryatein in. De meeste bewoners konden op het laatste moment vluchten, maar tweehonderd christenen werden door DAESH ontvoerd. Weer een maand later, op 21 augustus, werd het klooster Mar Elian door buldozers vernield. Op de beelden, die DAESH in het internet zette, is te zien dat geen van de 1700 jaar oude stenen op elkaar gebleven zijn. Nog weer twee weken later, op 3 september, doken op een website van DAESH foto’s op die enkele van de christenen uit Qaryatein in de eerste rijen van een school of feesthal laten zien, kaalgeschoren, enkelen tot op de botten vermagerd, lege blik, alle getekend door de gijzeling. Ook Pater Jacques is op de foto’s te herkennen, in burgerkleding, ook kaalgeschoren en vermagerd, duidelijk zichtbaar de ontsteltenis in zijn blik. Hij houdt de hand voor de mond, aslof hij niet geloven wil wat hij ziet. Op het toneel van de aula zit een breedgeschouderde, langharige man in strijderspak, die een verdrag ondertekent. Het is een zogenaamd Dhimmi-verdrag, dat de christenen onderwerpt aan de heerschappij van de moslims. Ze mogen geen kerken en geen kloosters bouwen, geen kruis of bijbel bij zich dragen. Hun priesters mogen geen priesterkleding dragen. De moslims mogen de gebeden van de christenen niet horen, hun geschriften niet lezen en niet hun kerken betreden. De christenen mogen geen wapens dragen en moeten bovendien belasting betalen, de Dschizya, om te mogen leven. Je wordt er misselijk van, als je dat verdrag leest. Het verdeelt de schepselen Gods heel duidelijk in twee klassen van mensen en laat er geen twijfel over bestaan, dat er bovendien mensen van derde rang bestaan, wier leven nog minder waard is.

Het is een rustige, maar volledig terneergeslagen, hulpeloze blik die Pater Jacques op de foto op ons richt, terwijl hij de hand voor de mond houdt. Hij had gerekend met het eigen martelaarschap. Maar dat zijn gemeente in gevangenschap is geraakt, de kinderen die hij gedoopt heeft, de geliefden van wie hij het huwelijk zegende, de ouderen die hij het Heilig Oliesel beloofd had, dat moet hem van zijn verstand beroven, zelfs deze bedachtzame, innerlijk zo sterk aan God overgegeven Pater Jacques. Door hem waren deze ontvoerde mensen tenslotte in Qaryatein gebleven, in plaats van als zoveel andere christenen uit Syrië te vluchten. Pater Jacques zal denken, dat hij een schuld op zich heeft geladen. Maar God, dat weet ik, God zal anders over hem oordelen.

Is er hoop? Ja, er is hoop, er is altijd hoop. Ik had deze rede al geschreven, toen ik vijf dagen geleden, dinsdag, het bericht kreeg: Pater Jacques Mourad is vrij. Bewoners van het stadje Qaryatein hebben geholpen bij de vlucht uit zijn cel, ze hebben hem verkleed en met de hulp van Bedoeïenen uit dat gebied van DAESH gekregen. Hij is intussen teruggekeerd naar zijn zusters en broeders in Mar Musa. Kennelijk waren talrijke mensen betrokken bij zijn vlucht, allen moslims, en elk van hen heeft zijn leven geriskeerd voor een christelijke priester. De liefde heeft de grenzen van religie, etniciteit en cultuur overwonnen. Hoe geweldig, ja, in de letterlijke betekenis wonderbaar deze redding ook is, toch overweegt de zorg, zeker het sterkste bij Pater Jacques. Want het leven van de tweehonderd andere christenen van Qaryatein zou na zijn bevrijding wel eens nog veel meer gevaar kunnen lopen. En ook van zijn leraar, Pater Paolo, de stichter van deze christelijke gemeenschap die van de islam houdt, ontbreekt nog ieder spoor. Er is hoop tot de laatste snik.

Een drager van de vredesprijs moet niet tot oorlog oproepen. Maar ik mag oproepen tot gebed. Mijne dames en heren, ik wil u iets ongebruikelijks vragen – hoewel het ook weer niet zó ongewoon is in een kerk. Ik wil u verzoeken om aan het einde van mijn rede niet te applaudisseren, maar te bidden voor Pater Jacques en de tweehonderd christenen van Qaryatein, die Pater Jacques gedoopt heeft, de geliefden waarvan hij het huwelijk inzegende, de ouderen, die hij het Heilige Oliesel had beloofd. En als u niet religieus bent, wees dan met uw wensen bij de ontvoerden en bij Pater Jacques die met zichzelf strijdt omdat hij nu werd bevrijd. Wat zijn gebeden anders dan wensen die we tot God richten? Ik geloof in wensen en dat deze in onze wereld met of zonder God werkzaam zijn. Zonder wensen zou de mensheid geen van die stenen op elkaar gelegd hebben, die ze in oorlogstijd zo lichtvaardig in puin gooit. En zo verzoek ik u, dames en heren, bid u voor Jacques Moourad, bid voor Paolo Dall’Oglio, bid voor de christenen van Qaryatein, bid of wens u de bevrijding van alle gijzelaars en de vrijheid van Syrië en Irak. Graag nodig ik u uit daartoe ook op te staan, zodat we de snuffvideo’s van de terroristen een beeld van onze broederschap en zusterschap kunnen voorhouden.

vertaling: Yosé Höhne-Sparborth
(Pater Jens Petzold en zuster Friederike Gräf, beiden leden van de communiteit Mar Musa, maar gedwongen het land te verlaten en in Noord Irak te leven, in het klooster Mariam Althara te Suleymania, overhandigden mij deze tekst om via mij met u te delen wat hun vrees en hun hoop is in deze tijd. Zij bidden ons, dat wij in Europa niet zullen spreken over vervolgde christenen in Syrië en Irak, maar over vervolgde volken in deze landen. Of gewoon spreken over de vele volken binnen deze twee landen (maar er zijn meer landen) die zoveel soorten geweld tegelijk moeten uithouden. Hun belangrijkste verzoek: dat we in ons taalgebruik niet de groepen tegen elkaar uitspelen en dus ook niet de loper uitleggen voor DAESH in dit gebied. DAESH heeft succes waar groepen tegen elkaar zijn opgezet. DAESH leeft daarvan.
Ze vragen van ons het inzicht dat Navid Kermani toont: je moet je eigen plaats kennen, om te weten wat je mag zeggen. Elke Syrische en Iraakse christen mag zeggen dat de christenen hier vervolgd worden. Het is niet verstandig, als ze daarbij Jazeedees en moslims en anderen uitsluiten, maar ze hebben het recht. Wij westerse christenen zijn allereerst deel van de westerse wereld: wij mogen niet buiten beeld houden welke de bijdragen van het westen aan de hele ellende is; en wij mogen het onze politici niet te makkelijk maken om te ontsnappen aan hun verantwoordelijkheid om net zo lang hard te werken tot er een gezamenlijk internationaal optreden is om DAESH en Assad te stoppen in hun dodelijke politiek.
Als Syrische vluchtelingen spreken van ‚vervolgde christenen’ of zelfs melden dat ‚DAESH de islam is”, dienen wij te weten dat we te maken hebben met getraumatiseerde mensen, waarvan we de emotie niet een op een mogen overnemen. Dat recht hebben we niet, want het helpt de situatie niet verder maar werkt integendeel contraproductief. En de christenen die in deze landen willen blijven wonen hebben een ander belang: niet te worden uitgespeeld tegen hun buren, maar te worden gesteund in het bewaren van de eenheid om DAESH minder ruimte te geven.

Tenslotte (dit is mijn overweging – yhs)
Vredeswerk is als in een huwelijk: zolang de partners ruzie hebben, zullen ze elkaar beschuldigen. De verzoening kan pas tot stand komen als elke partij zelf verwoordt wat haar eigen bijdrage aan de ruzie was. Onze eigen westerse bijdrage aan deze destructie in het Midden Oosten weten en steeds weer benoemen, zoals Navid Kermani als moslim, oorspronkelijk uit dit gebied, benoemt wat de bijdrage van de moslimwereld is aan deze ontsporingen, dat is vredeswerk. Dat kan hoop scheppen, en zelfs toekomst. Een uitweg. En dan gaat het niet om schuldgevoel, maar om precies weten hoe het zit, een voorwaarde om stappen te zetten die ons naar een uitweg voeren. Wij als Europese volken hebben dit werk te doen, opdat ook onze politici aan de slag gaan.
En wij als Europese volken zijn er behalve het Duitse volk heel slecht in, ons die eigen bijdrage in de ellende te herinneren. Dat zou wel fundamenteel vredeswerk zijn. Een pelgrimstocht van vrede.

Reacties zijn gesloten.